Op een kolom van wolken rustte de troon van de mens, maar het misverstand waarin zij geloofde werd te zwaar voor de lucht en verpletterde de werkelijkheid. Totdat ook de mens uit de wolken viel – te pletter op de wereld.
Nog duizelig staat zij op en wankelt, loopt weg van haar plaats, van het midden en ziet dat alles om haar heen begint te leven. Plotseling ziet ze dat alles wat ze voor levenloos hield, heus ook bloed heeft om te blozen. Nu ziet ze alles als nieuw: alles levend, alles heilig – maar ligt het nog in haar bereik om de hemel op aarde te verdienen? Om na een val uit de wolken, te worstelen met de golven en het hoofd boven water te houden?